De vrouw in de Volvo gesticuleert heftig en zet ostentatief haar pinkers aan. Het raampje glijdt geruisloos naar beneden en het beeld van haar netjes gekapte hoofd wordt voorzien van klank: En jullie zijn…?
…aan het verhuizen. Vul ik goedmoedig aan. Gezien de omstandigheden, vind ik haar vraag eerlijkgezegd een beetje dommig. Een remork is vakkundig voor de garagepoort geparkeerd. Twee Ikeakastjes hebben hun huiselijke glans verloren en staan pijnlijk wit op het grijze asfalt. Een tv-scherm staat wankel scheef op de onbedoeld rolstoelvriendelijke stoep. Ik draag een overal die zelfs het goddelijkste lijf tot een zak aardappelen kan reduceren en de persoon naast mij een lampenkap. Iedereen stamelt wat door elkaar tot we het woord en de verantwoordelijkheid doorgeven aan de vader van een van de verhuizenden die zonet de remork geparkeerd heeft – en die, ondanks onze mature leeftijd, ons stemrecht, ons rijbewijs en onze vaste relaties, ‘de volwassene’ onder ons blijft. Het duurt even voor de vrouw in de Volvo wilt inzien dat we geen bende dieven zijn die haar huis op klaarlichte dag onbeschaamd staan leeg te roven, maar slechts helpende handen die haar huurders helpen verkassen naar hun nieuwe stek.
Of ze heel dringend in haar garage moet? Er moeten juist nog twee Ikeakastjes, een tv-scherm en een lampenkap in de remork… Ja, ze moet heel dringend in haar garage. Maar ze is zo allervriendelijkst om haar Volvo wat verderop te laten staan zodat wij slechts een paar meter hoeven te verplaatsen om haar te voet toegang tot de garage te geven. Haar haast schijnt hierna volledig vergeten en ze staat ons met raad en daad bij. Als we de kastjes nu eens op elkaar zouden zetten in plaats van naast elkaar? Of als we die bureaustoel wat zouden kantelen? Wacht, ze heeft nog wat isomoplaten in haar garage liggen. Die kunnen wel als bescherming dienen. Ook de vier vijandige pinkers zijn vergeten.
Tja, als je geen problemen had gewild met die geparkeerde remork had je er gewoon nog vier fietsen rond moeten zetten, grapt ze. Een zweem van kameraadschap kleurt haar lach. De Volvo en de remork zitten nu samen in een club waarvan ik het geheime codewoord niet ken. De stad Leuven, zegt ze daarop, alsof ze een zesjarige moet uitleggen dat het gras groen is, houdt niet van aannemers. Stilte. Of van mensen die een bedrijf hebben. Meer stilte. Of van mensen die gewoon hun job doen. Nog steeds de diepe stilte van een clou die nog moet bewijzen dat hij de stilte waard was. Maar als je een fietser bent, of van het OCMW leeft? De ongemakkelijke stilte die de voorbode is van een nog ongemakkelijkere stilte eens de clou wordt uitgesproken. Dán ben je een held. Wat een geluk in dat geval dat mijn schrijfkunsten voorlopig enkel faam en geen brood op de plank brengen en ik vanaf volgende maand officieel uitkeringsgerechtigd ben! Ik stap op mijn gebloemde fiets en koers statig richting heldendom.
Be First to Comment