Het beest in het hok

Na bijna twee jaar was het uiteindelijk dan toch zover. Een risicocontact. Een echt, in eerste instantie door het contact zelf en drie dagen na datum ook door de contacttracers getraceerd, hóóg, risicocontact. Na gemaskerd overleg met de overige gezinsleden trok ik me dus terug op mijn kamer, die in mijn puberverleden menigmaal dienst deed als verschansplaats voor diezelfde gezinsleden, maar nu zonder hen toch eerder beklemmend aanvoelde. En hoewel ze me verzekerd hadden te bellen als ik iets nodig had, of eenzaam was en ik, in tegenstelling tot mijn gepijnigde puber-ik, zeker wist dat hun liefde voor mij onvoorwaardelijk is, voelde ik me toch een beetje als een vies beest in een hok. De puinhoop die mijn kamer teistert sinds ik heen en weer reis tussen het huisje dat ik geheel zoals het de gemiddelde 26 jarige betaamt met vrienden huur en het ouderlijke nest, de haven waarnaar ik – als enige 26 jarige of gewoon minder stiekem dan de meesten? – nog steeds ieder weekend terugkeer, hielp daar allerminst bij.

Zittend op de rand van mijn bed – mogelijks de enige vrije plaats die nog over was – ademde ik diep in om de eenzaamheid waaraan ik na een volle minuut alleen op mijn kamer ten prooi vreesde te vallen op afstand te houden. Maar het gevoel dat me bekroop terwijl de consequenties van vijf dagen afzondering in het hok, zoals ik mijn kamer al was gaan noemen, tot me doordrongen (geen sociale verplichtingen, geen familieleden, geen lief, geen vrienden en geen planten om voor te zorgen), was iets anders dan eenzaamheid. Voor mijn ogen strekte de tijd zich uit als een zalige zee van mogelijkheden: de vierentwintig ongelezen boeken op mijn leeslijstje lezen, mijn kamer opruimen, vijftien onafgewerkte blogposts schrijven,… Ben ik een kind van mijn aan sociale druk onderhevige, overpresterende generatie of gewoon een van mijn vader, die al jaren droomt van een eenzame hut, hetzij achterin de tuin, hetzij op de top van een berg, waar hij alles kan doen waar hij nooit tijd voor heeft?

Echter, ondanks het lezen, dat ik wel degelijk deed, en het schrijven, waar wegens de digitale mogelijkheden tot thuiswerken niets van in huis kwam, kreeg niet de rust, maar het beest, zoals ik mezelf was gaan noemen, de overhand. Nauwelijks had ik de eerste veldslag van mijn zelfverklaarde opruimstrijd, namelijk het houten blad van mijn bureau weer aan de lucht blootstellen, gewonnen, of ik stond bovenaan de trap ‘mamaa’ te schreeuwen, de laatste a langgerekt en zwaar van misnoegen. Drie elkaar onmiddellijk opvolgende telefoontjes, één aan elk van mijn gezinsleden, waren exact een halve seconde onbeantwoord gebleven, hetgeen me ertoe genoopt had mijn ongenoegen over de champignons op mijn pizza analoog over te brengen. Dat het van op afstand gevoerde debat over of de quarantaine al dan niet geschonden werd als de ‘Vegetariana’ die verkeerdelijk voor mijn kamerdeur was neergezet gewisseld werd met de ‘Luca’ waarvan mijn moeder per abuis al een achtste gegeten had, mij deed mokken eerder dan lachen was een pijnlijk bewijs van de regressieve effecten van een ononderbroken verblijf in een tienerkamer na het verstrijken van de tienerjaren. Naast dat agressieve kantje bleek het beest bovendien ook een emotionele kant te hebben, want een dag later lag ik ergens rond de middag huilend met mijn oor tegen de plankenvloer, in een tevergeefse poging de afstand van twee verdiepingen te overbruggen die mij scheidde van het ontroerende pianostuk dat mijn zus, die zich beneden alleen waande, precies daarom net nu had aangevat.

Nog een dag later bleek mijn transformatie tot beest compleet, toen ik ondanks de bemoedigende woorden van de jonge dokter die de spijtige taak toebedeeld kreeg om mij een wisser in de neus te duwen, instinctief mijn hoofd terugtrok halverwege haar manoeuvre. Zo dierlijk moet de angst in mijn ogen geweest zijn, dat de arme dokter, nadat ze mijn hoofd weer naar voren lokte met een vriendelijk maar kordaat ‘je kan het’, even blij was als ik met het einde van de beproeving en opgelucht zuchtte toen ik haar op het hart drukte dat het niet zo’n pijn gedaan had en ik mijn hoofd instinctief had weggetrokken, en niet omdat de wisser, zoals ze wellicht gevreesd had, tot in mijn hersenen was gegaan.

Die avond om zeven na tien kwam het verlossende nieuws: het beest was niet vies en mocht zodoende uit het hok. En hoewel het beest best genoten had van zijn tijd alleen, was het zo beter voor het beest – en voor de mensen rondom het beest.

Genoten van wat je gelezen hebt? Abonneer je en mis geen enkele nieuwe post!

Marthe Written by:

One Comment

  1. 29 januari 2022
    Reply

    Ideaal leesvoer voor tijdens m’n eigen isolatie

Laat een reactie achter